Compendium K
HERALDISCH COMPENDIUM
Een systematisch overzicht van heraldische termen met sprekende voorbeelden bewerkt en samengesteld door H.K. Nagtegaal (2010).
Dit overzicht bevat ongeveer 1500 afbeeldingen en is daarom ingedeeld in verschillende files.
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - R - S - T - U - V - W - IJ - Z
Letter K
Kaaiman: Krokodillensoort. Komt sporadisch voor, is nauwelijks van een krokodil te onderscheiden. Het enige verschil is dat bij krokodillen de meeste onderkaakstanden ook bij een gesloten bek goed zichtbaar zijn, doordat ze tussen de bovenkaakstanden vallen. Bij de kaaimannen vallen ze er meestal binnen.
Kam: 1. Gereedschap. In de heraldiek komt de roskam en de kam als toiletgerei voor. De laatste komt in twee vormen voor. De ene heeft één rij gelijke tanden. De tweede heeft een deel dat grof- en een deel dat fijngetand is.
2. Lichaamsdeel, op de kop van een hoenderachtige vogel, bijv. een hanenkam, of van een basiliskKarbonkel: Oorspronkelijk mogelijk een schildversterking. De vorm komt reeds in voorheraldische tijd voor in een evangelieboek te Bamberg van Koning Hendrik I (919-936). Wordt thans meestal voorgesteld als acht spaken, die van een cirkeltje uitgaan en min of meer versierd zijn, nl. door dwarsstaafjes in het midden en aan de einden en door bollen of leliën aan de toppen. Daarom wordt het ook wel lelierad genoemd.
Kasteel: Versterkt huis. In wapens worden kastelen in allerlei vormen afgebeeld. Meestal hebben zij een hoofdgebouw, geflankeerd door twee torens met een enkele keer een valdeur. Als de vensters een andere kleur hebben spreekt men van verlicht, van gevaand, wanneer er windvanen op de top staan, van gedekt wanneer zij een trapeziumvormig of puntig dak hebben. Alles moet nauwkeurig beschreven worden. Het kasteel (de toren) van het schaakspel wordt in de Nederlandse heraldiek tegenwoordig meestal bemmel genoemd.
Katrol: Hijsblok, bestaande uit een cirkelvormige schijf, tot het opnemen van een koord aan haar omtrek van een groeve voorzien, die om een spil draait, welke door een beugel of huisje gedragen wordt. Dit werktuig dient om lasten die aan het koord bevestigd op te hijsen, te laten zakken of anderszins te verplaatsen en ook om een koord met een tegengewicht over te laten lopen.
Keper: Een balk in de vorm van een passer. De keper kent veel vormvarianten, waardoor altijd vermeld moeten worden om welk type het gaat. Bij de meeste kepers komen de benen uit de onderhoeken. De keper wordt iets smaller afgebeeld indien hij vergezeld is van andere figuren of wanneer met twee of meer kepers boven elkaar geplaatst zijn.
Kerkbanier: Ook gonfalon genoemd. Vaandel, rechthoekig of soms driehoekig van vorm, met aan de onderzijde ingeschulpt met drie lobben en aan de bovenzijde drie ringen. Met de ringen kan de banier aan een dwarshout vastgemaakt worden dat op een stok bevestigd is. Als helmteken wordt boven afgebeeld model ook wel gebruikt.
Klaverkruis: De armen van dit kruis lopen uit in de vorm van een klaverblad. Het wordt ook wel Adelstanskruis genoemd naar de Angelsaksische koning Adelstan, die de Noormannen verdreef en de Schotten over de grenzen joeg. Men vindt het ook met spitse voet, welk kruis dan spitsvoetig klaverkruis genoemd wordt.
Kleuren: De kleur is een essentieel bestanddeel van een wapen, want zonder kleur zou er geen heraldiek zijn. Tot de heraldische kleuren worden gerekend: kleur, metaal en bontwerk. De belangrijkste kleuren in strikte zin zijn rood, blauw, zwart en groen. Hiervoor werden vroeger ook wel de oude benamingen keel (rood), (l)azuur (blauw), sabel (zwart) en sinopel (groen) gebruikt. Kleuren die zelden voorkomen zijn purper (paars), oranje, bruin en vleeskleur. Daarnaast wordt de benaming natuurlijke kleur gehanteerd voor objecten die voorkomen met de kleur die zij in werkelijkheid, van nature hebben.
Als metalen kent de heraldiek goud en zilver (in tekeningen ook wel weergegeven als geel en wit). Tot de bontsoorten horen bont, hermelijn en vair. Alle kleuren hebben dezelfde waarde. De afzonderlijke kleuren hebben geen symbolische betekenis.
Voor het gebruik van kleuren kent de heraldiek de kleurregel, die aangeeft dat metaal op metaal of kleur op kleur niet toegestaan is. Het bontwerk valt niet onder deze kleurregel. Het gebruik van contrasterende kleuren en de kleurregel komen voort uit de wens wapens, in de tijd dat zij nog militair gebruikt werden, van veraf goed herkenbaar te laten zijn.
In ongekleurde wapens worden de kleuren aangeduid door een arcering.
Klimmend: Wanneer een dier op de achterpoten staat noemt men dat klimmend. In de regel staan de achterpoten dan iets gespreid. Uitzondering hierop is de beer als zoolganger, die soms zijn beide poten naast elkaar heeft. Dan is er sprake van opgericht. Bij sommige dieren, bijvoorbeeld de leeuw, is klimmend de standaardplaatsing (zie plaatsingsregels). Dit hoeft dan niet vermeld te worden.
- Na-vair.jpg
Klokjes: Zie vair.
Klophamer: Gereedschap. Er zijn drie soorten klophamers:
1. de houten hamer van de beeldhouwers
2. de kleine ijzeren hamer voor het maken van drijfwerk
3. een hamer om de rugzijde van een te binden boek rond te kloppen.
In de heraldiek heeft hij meestal een brede zware kop, die overal even dik is. Hij staat rechtop in het schild met de steel omlaag, alle andere posities moeten vermeld worden. Hij is gesteeld wanneer de steel van een andere kleur dan de kop is en ongesteeld als de steel ontbreekt. Zie ook hamer.Koggeschip: Middeleeuws zeeschip van gedrongen vorm, met hoge voor- en achterkastelen en in de regel één mast met razeil. In de bloeitijd van de Hanze was dit het voornaamste handelsschip. Het werd ook als oorlogsschip gebruikt. De kogge is veelvuldig afgebeeld in stadszegels. In het oude wapen van Amsterdam stond dit schip. Vaartuigen.
Komeet: Hemellichaam van geringe massa dat vaak materiedeeltjes uitstoot, die door hun ontbranding de lichtende staart vormen. In de heraldiek afgebeeld als een ster met een staart. De komeet kan stijgend of vallend zijn (met de staart respectievelijk omlaag of omhoog). De staart heeft soms golvende stralen. Er zijn ook kometen met meer stralen. Als de staart een andere kleur heeft dan het lichaam, noemt men hem gestaart.
Koningskroon: Oorspronkelijk voerden de koningen hun kroon op de helm zonder wrong of helmteken. De kroon van de Nederlandse koning bestaat uit een gouden band bezet met edelstenen, waarop vijf bladeren en vier parels op punten, en vijf met parels versierde beugels (diademen), getopt met een rijksappel. Oorspronkelijk voerden de koningen hun kroon op de helm zonder wrong of helmteken. De Nederlandse koningskroon werd vastgesteld bij Koninklijk Besluit of kabinetsorde van 24 juni 1816, nr. 77.
Kraanvogel: In de heraldiek een veel voorkomende vogelsoort, behorende tot de familie van de grote loopvogels. De kraanvogel wordt altijd van terzijde voorgesteld, licht meestal zijn rechterpoot op en houdt daarin een steen. Dit moet in de beschrijving opgenomen worden. De vogel wordt speciaal in verband gebracht met waakzaamheid, een lang leven, wijsheid en trouw. Omdat hij vaak op één poot staat, geloofde men in de klassieke wereld dat enkele kraanvogels de wacht hielden, terwijl de andere sliepen. De wachter zou met zijn opgetrokken poot een steen vasthouden. Als hij in slaap viel, zou hij de steen op zijn andere poot laten vallen, zodat hij weer wakker schrok.
Krans: In de heraldiek komen ovale en hoepelvormige kransen voor. Men treft ze zowel in als om het schild aan, dit laatste meestal bij vrouwelijke wapens. Ze worden meestal platliggend voorgesteld, maar komen ook wel eens voor om de hals van een adelaar. Het zijn bijna altijd eiken-, lauwer- en mirtekransen, maar ook de doornenkroon komt voor.
Kriekelaar: Wilde kersenboom, ook kriekenboom genoemd. In wapens komt hij in een sterk gestileerde vorm voor, lijkend op een zevenarmige kandelaar, met wortels en aan de uiteinden van de armen een gestileerde vrucht of gestileerd blad. De kriekelaar komt ook wel in minder gestileerde vorm voor, met meer takken en vruchten. Zie ook boom.
Krokodil: Reptiel, dat sporadisch in wapens voorkomt en nauwelijks van de kaaiman te onderscheiden is. Het enige verschil is dat bij krokodillen de meeste onderkaakstanden ook bij een gesloten bek goed zichtbaar zijn, doordat ze tussen de bovenkaakstanden vallen, bij de kaaimannen vallen ze er meest binnen.
Kroon: Kronen komen in de heraldiek het eerst als rangteken op de helm voor, pas later op het schild. Uit de eerste ontwikkelde zich de helmkroon die geen rangbetekenis heeft. De kroon komt ook zelfstandig in het schild voor, of bij wapenfiguren die gekroond zijn. Rangkronen, die aangeven welke adellijke rang iemand heeft, worden op het schild geplaatst. Rangkronen verschillen van land tot land en van periode tot periode. Het verdient daarom voorkeur een kroon te beschrijven in plaats van te benoemen. Niet adellijke personen gebruiken wel een sierkroon, zonder betekenis van rang of waardigheid, de bladerkroon.
Kruik: Stenen of aarden vat. Herkenbaar aan de ronde buik en smalle hals voorzien van een of twee verticaal geplaatste oren of handvaten. Een tuit is meestal niet aanwezig of zo rudimentair, dat verwisseling met de schenkkan - althans theoretisch - niet mogelijk is. Oren en tuit moeten in de beschrijving vermeld worden.
Kruis: Ontstaat uit de vereniging van dwarsbalk en paal en raakt met de uiteinden van zijn armen de vier zijden van het schild [De Heeckeren d’Anthes]. Vindt men in wapenbeschrijvingen eenvoudig het woord kruis, dan wordt daarmee het hierboven beschreven kruis bedoeld. Als de armen van het kruis slechts de helft van de gewone dikte hebben, spreekt men van een versmald kruis. Het kruis tot zijn kleinste dikte teruggebracht, heet streepkruis. Dit wordt meestal alleen gebruikt om een vierendeling te bedekken. Wanneer de kruisen in verkleinde vorm voorkomen en in een bepaald aantal, heten zij kruisjes. Ontelbaar is het aantal vormveranderingen dat het kruis in wapens kan ondergaan, en hiermee bedoelen wij dan niet eens de verandering van de lijnen van het gewone kruis, zoals golvend, uitgeschulpt e.d., maar meer de veranderingen van vorm die de armen en hun uiteinden dikwijls ondergaan. Er blijken wel meer dan 800 verschillende kruizen bekend te zijn. In dit vademecum zijn de bekendste opgenomen.
Kruk: Bestaat uit een verkorte dwarsbalk, ondersteund door een verkorte paal. Dit stuk wordt gerubriceerd onder de kruizen. Wanneer de armen iets uitlopend en de binnenhoeken rond zijn noemt men het Sint-Antonieskruk of taukruis (tau is de Griekse letter T). Behalve de Sint-Antonieskruk kent de kruk ook andere vormveranderingen, die nauwkeurig beschreven moeten worden. Een veld dat geheel bedekt is met krukjes, die als vair zijn gerangschikt, wordt gekrukt genoemd. Soms worden vogels voorgesteld als zittend op een kruk. Ook bestaat de in huis gebruikte drie potige kruk.
Krukkenkruis: Een gewoon kruis, waarvan elk uiteinde van een dwarsstuk voorzien is, die tegen de schildrand sluit. Als het los in het schild staat en de randen niet raakt, is het verkort. De dwarsstukken kunnen op hun beurt aan ieder eind weer van een dwarsbalkje voorzien zijn. Het stuk wordt dan een herkrukt krukkenkruis genoemd.
Kwartieren 01: 1. Kwartieren zijn de vlakken die ontstaan door het schild te vierendelen. Ook bij een groter aantal vlakken behouden ze die naam.
2. De vier vlakken die een kruis in het schild vrijlaat.
3. Wapens van de voorouders. Men spreekt dan van vier kwartieren (grootouders), acht kwartieren (overgrootouders). In de heraldiek komen de wapens van de vier grootouders veel voor op grafstenen, tombes, ramen e.d. Daar zij dikwijls zonder voornamen of data voorgesteld worden, vormt de identificatie soms een probleem. Ter verduidelijking wordt een kwartierstaat met nummering afgebeeld om de plaatsing visueel begrijpelijk te maken.
Kwartieren 04: De volgorde is echter ook wel: Hier zijn de linkerhelft de mannelijke en de rechterhelft de vrouwelijke kwartieren van de proband. Men moet echter steeds bedenken dat de rangschikking in verschillende perioden en verschillende landstreken soms zeer verschilde. Men moet dus altijd kwartierstaatonderzoek verrichten om de rangschikking te kunnen interpreteren. Bij zestien kwartieren is dezelfde methodiek van toepassing. (Zie ook: Gevierendeeld)