Compendium B: Difference between revisions
Knorrepoes (talk | contribs) m (Text replacement - "== HERALDISCH COMPENDIUM ==↵↵Een systematisch overzicht van heraldische termen met sprekende voorbeelden bewerkt en samengesteld door H.K. Nagtegaal (2010).↵↵Dit overzicht bevat ongeveer 1500 afbeeldingen en is daarom ingedeeld in verschillende files." to "== HERALDISCH COMPENDIUM == Een systematisch overzicht van heraldische termen met sprekende voorbeelden bewerkt en samengesteld door Hans Nagtegaal in 2010. Bewerkt en beschikbaar gesteld door e...) Tags: Mobile edit Mobile web edit |
Knorrepoes (talk | contribs) m (Text replacement - " :" to ":") |
||
Line 16: | Line 16: | ||
File:na-Vuurbaken.jpg|Baak: <em>= Vuurbaken</em>. | File:na-Vuurbaken.jpg|Baak: <em>= Vuurbaken</em>. | ||
File:na-Baal.jpg|Baal: Een pak goederen. Indien er een touw omheen zit, noemt men dit gebonden. | File:na-Baal.jpg|Baal: Een pak goederen. Indien er een touw omheen zit, noemt men dit gebonden. | ||
File:Bend Sinister.png|Baar : 1. Draagbaar. 2. Oude naam voor linkerschuinbalk. | File:Bend Sinister.png|Baar: 1. Draagbaar. 2. Oude naam voor linkerschuinbalk. | ||
File:Barth.jpgBaard: 1. Een uit haar bestaande aanwas aan de kin die zowel bij mannen als bij dieren kan voorkomen. Een dergelijk manshoofd wordt ook wel gebaard genoemd. Bij dieren die een baard hebben hoeft dit niet vermeld te worden, tenzij deze van een andere kleur is. 2. Het gedeelte van een sleutel waarmee een slot wordt open- of dichtgedraaid heet ook baard. De normale stand is gewend, anders is hij omgewend. | File:Barth.jpgBaard: 1. Een uit haar bestaande aanwas aan de kin die zowel bij mannen als bij dieren kan voorkomen. Een dergelijk manshoofd wordt ook wel gebaard genoemd. Bij dieren die een baard hebben hoeft dit niet vermeld te worden, tenzij deze van een andere kleur is. 2. Het gedeelte van een sleutel waarmee een slot wordt open- of dichtgedraaid heet ook baard. De normale stand is gewend, anders is hij omgewend. | ||
File:na-Baars.jpg|Baars: Vissoort, herkenbaar aan stekels op de rug en donkere strepen op het lijf. Als de vinnen afwijkend gekleurd zijn, moet dit aangegeven worden. | File:na-Baars.jpg|Baars: Vissoort, herkenbaar aan stekels op de rug en donkere strepen op het lijf. Als de vinnen afwijkend gekleurd zijn, moet dit aangegeven worden. | ||
File:na-Bacchus.jpg|Bacchus: De Griekse god van de wijn. Hij wordt voorgesteld als een naakte man of kind, zittend op een liggend wijnvat, omgord met wijnranken en wijn drinkend uit een beker of kruik die hij met zijn linkerhand vasthoudt en met druiventrossen in de opgeheven rechterhand. | File:na-Bacchus.jpg|Bacchus: De Griekse god van de wijn. Hij wordt voorgesteld als een naakte man of kind, zittend op een liggend wijnvat, omgord met wijnranken en wijn drinkend uit een beker of kruik die hij met zijn linkerhand vasthoudt en met druiventrossen in de opgeheven rechterhand. | ||
File:na-Baggermolen.jpg|Baggermolen : Ook moddermolen genoemd. Platte schuit met kajuit in de vorm van een huisje met een boven het gangboord uitkomend molenrad (baggerrad). | File:na-Baggermolen.jpg|Baggermolen: Ook moddermolen genoemd. Platte schuit met kajuit in de vorm van een huisje met een boven het gangboord uitkomend molenrad (baggerrad). | ||
File:na-Bakkershoorn.jpg|Bakkershoorn: Een hoorn van een bijzondere vorm, waarop de bakker blies als het brood klaar was voor de verkoop. | File:na-Bakkershoorn.jpg|Bakkershoorn: Een hoorn van een bijzondere vorm, waarop de bakker blies als het brood klaar was voor de verkoop. | ||
File:na-Bakkersspaan.jpg|Bakkersspaan: Ook bakkersschop, schietschop, schietspaan, schietplank of schieter genoemd. Bakkersgereedschap van hout in de vorm van een schop of spaan met blad en lange steel. De bakker schuift ("schiet") hiermee het brood in de oven. Hij wordt met de steel omlaag afgebeeld. | File:na-Bakkersspaan.jpg|Bakkersspaan: Ook bakkersschop, schietschop, schietspaan, schietplank of schieter genoemd. Bakkersgereedschap van hout in de vorm van een schop of spaan met blad en lange steel. De bakker schuift ("schiet") hiermee het brood in de oven. Hij wordt met de steel omlaag afgebeeld. |
Latest revision as of 10:39, 29 July 2024
HERALDISCH COMPENDIUM
Een systematisch overzicht van heraldische termen met sprekende voorbeelden bewerkt en samengesteld door Hans Nagtegaal in 2010.
Bewerkt en beschikbaar gesteld door een samenwerking van het Nederlands Genootschap voor Heraldiek en Heraldry of the World
Dit overzicht bevat meer dan 1500 afbeeldingen en beschrijvingen van heraldische terminologie en is daarom ingedeeld in verschillende files.
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - R - S - T - U - V - W - IJ - Z
Letter B
- Na-Bandelier.jpg
Bandelier: Schouderriem voor bevestiging van onderdelen van de wapenuitrusting.
- Na-Banderol.jpg
Banderol: 1. Ruitervaantje. 2. Spreukband. Lint met opschrift onder of boven het wapen waarop bijvoorbeeld de naam van het geslacht of een wapenspreuk onder het wapen.
Banier.: Een rechthoekige doek in een of meer kleuren aan een stok, die zich alleen door zijn vorm van de vaan onderscheidt. De oudste banieren zijn langwerpige doeken die in de lengte aan de stok bevestigd zijn. Dit doek wordt dan als veld van een wapenschild beschouwd, zodat de figuren er op dezelfde manier op weergegeven worden, doch zonder schild. In de Middeleeuwen voerden baanderheren zulke banieren. Baanderheren waren edellieden die het recht hadden hun mannen onder eigen banier ten strijde te voeren. Later krijgt de banier een vierkante vorm. In de latere wapens worden banieren dikwijls door schildhouders vastgehouden. De banier is langzamerhand door vlag en standaard vervangen. De dieren of andere figuren op banieren moeten altijd naar de stok toegekeerd zijn, daar het anders zou lijken of zij uit de banier weglopen.
Barensteel: Oude benamingen zijn lambel of palesteel. Heraldische bijfiguur bestaande uit een tamelijk korte dwarsstreep met drie afhangende deltavormige stukken, hangers genoemd. Als er minder of meer dan drie hangers zijn, moet dit aangegeven worden. Zijn gebruikelijke plaats is in het schildhoofd en hij is meestal blauw of rood. Hij wordt veelal gebruikt om een wapen te breken, d.w.z. om wapens van jongere zonen of takken van de hoofdstam te onderscheiden. Hij komt echter ook als zelfstandige wapenfiguur voor. In de middeleeuwse wapens is de barensteel veel strakker, een soort dwarsstreep, iets boven het midden over het gehele schild heen geplaatst met dunne rechthoekige hangers die als strepen naar beneden lopen.
Baret: 1. Plat fluwelen hoofddeksel, o.a. gedragen door professoren, predikanten en rechters. Zeldzame wapenfiguur.
2. Hoofddeksel, dat stond boven de wapens van de adel, gecreëerd door Keizer Napoleon, als teken van de adellijke rang, die aangeduid wordt door het aantal veren. Voor alle rangen was hij van zwart fluweel, bij de prinsen-grootwaardigheidsbekleders had hij een opslag van vair en zeven struisveren in een gouden veerhouder geplaatst. De hertogen hadden een zelfde baret, doch met hermelijnen opslag. Die van de graven had een opslag van tegenhermelijn, een zilveren veerhouder en vijf veren. De baronnen hadden een baret met een opslag van tegenvair en drie veren in de zilveren veerhouder; die van de ridders had een groene opslag en slechts een enkele pluim in de veerhouder. Ook de Zuidnederlandse adel maakte gebruik van baretten.Barokke schildvorm: Rijk versierd schild uit de baroktijd. Stijl die tussen de renaissance en de rococo (17de en 18de eeuw) in zwang was, gekenmerkt door overdadige vormen. De schildvorm, meestal ovaal en zonder dekkleden, heeft zich aan de heersende tijd, in dit geval de barok, aangepast. De kunsthistorische naam is kwabcartouche of kwabornament.
Bastaard: Bastaarden moesten hun wapen breken ter onderscheiding van legitieme kinderen. Van een uniform systeem was daarbij, zeker inhet begin, geen sprake. In ons land voerden in de Middeleeuwen bastaarden soms een geheel effen schild met het wapen van de vader op een herautstuk: een vrijkwartier of schildhoek. Het vrijkwartier kon soms zo groot zijn dat het veld gereduceerd was tot een door een schildvoet ondersteunde linkerpaal. Bastaarden voerden ook wel het wapen van de vader met een schuinstaak of schuinbalk, als breuk, of een geheel ander wapen dan het stamwapen.
Beer: 1. Roofdier dat zowel gaande, staande, klimmend en opgericht, als zittend afgebeeld wordt. In het laatste geval moet worden aangegeven of de voorpoten al dan niet op de grond rusten. Soms is hij gehalsband, gemuilband en geketend, wat aangegeven moet worden.
2. Ook een mannelijk varken wordt beer genoemd.Belletje: Bolvormig voorwerp met aan de bovenzijde een oogje en aan de onderzijde gedeeltelijk open. Belletjes werden vroeger aan de kleren gedragen. Uit die tijd dateren ook de dekkleden met belletjes. De belletjes komen ook zelfstandig in het schild voor. Men vindt ze ook bij valken en andere vogels, met loshangende riemen of linten aan de poten vastgemaakt of alleen met ringen van metaal rond de poten.
Bemmel: Schaakstuk dat in het schaakspel bekender is onder de naam “roch”, een voorloper van wat tegenwoordig de schaaktoren is. In de heraldiek wordt dit wordt ook wel in plaats van bemmel gebruikt. Roch is afgeleid van het Perzische “rukh”, wat staat voor olifant met boogschutters. In de heraldiek heeft de bemmel de vorm van een burcht met twee uitkomende afgewende samengevlochten wassenaars.
Bergen: Komen in verschillende vormen voor, zowel natuurlijk als gestileerd. Natuurlijke bergen rijzen hoog op in het schild en eindigen meestal in een spitse top. Soms staan zij los in het midden van het veld, maar in de meeste gevallen beginnen zij in de benedenschildhoeken. Dit moet dus altijd vermeld worden, evenals het aantal toppen. Een lage berg, met afgeronde top(pen) wordt heuvel genoemd. Hebben de bergen een steile afgehakte vorm, dan heten zij rotsen. Drie halfronde bergen naast elkaar, in gestileerde vorm, waarvan de middelste het hoogst, worden een drietoppige heuvel genoemd.
Beroepswapens: Wapens waarin de stukken betrekking hebben op het beroep van de eerste wapenvoerder of op een veel voorkomend beroep in een geslacht. Bij militairen treft men regelmatig zwaarden en ander militair materiaal aan, bij de doodskistmaker een doodskist. Bij vissers treft men vissen, fuiken of vissersboten aan en de kuiper heeft vaak een of meer kuiphamers afgebeeld. De morenkop duidt vaak op betrokkenheid bij de West-Indische Compagnie.
Beslagen: Hoorns kunnen beslagen, geopend en gemond zijn, als de ringen, die erom liggen, de grote opening en het mondstuk een verschillende kleur hebben. Ook een (lelie)staf kan van beslag voorzien zijn. Aangegeven moet worden of het voorwerp van onderen, van boven of aan beide zijden beslagen is. Ook een steel van een hamer kan aan de onderzijde beslagen zijn van een andere kleur. Zie jachthoorn
Bestanddelen van een wapen: In zijn samenstelling is de middeleeuwse oorsprong van het wapen te herkennen. De meeste wapens bestaan uit een schild met helm, dekkleden, wrong of helmkroon en helmteken in dit geval een vlucht, d.w.z. de wapenrusting van een laat-middeleeuwse ridder. Dit werd ook wel een volledig wapen genoemd. Bij het uitbeelden van de wapens werd de heersende kunststijl gevolgd. De opvatting dat een wapen steeds onveranderd in eenzelfde stijl moet worden afgebeeld, is dan ook onjuist. Daarnaast heeft de heraldische tekenaar binnen de regels een zekere vrijheid bij de afbeelding van een wapenfiguur. Tot een wapen kunnen ook nog behoren schildhouders, voetstuk, wapenspreuk, rang- en eretekens, orden en wapenmantel. Het voornaamste deel van een wapen is echter het schild, dat ook op zichzelf “wapen” wordt genoemd. Hoewel ook de wapenfiguur zelfstandig kan voorkomen, stelt hij zich daarmee eigenlijk buiten het terrein der heraldiek. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van de Nederlandse leeuw zonder schild of de drie kruisjes uit het Amsterdamse wapen.
Bezaaid: Een veld of stuk waarop zich een aantal kleinere figuren van gelijke soort bevindt, die gelijkmatig over schild of stuk verdeeld zijn en waarbij enkele van die figuren deels zichtbaar zijn omdat ze over de rand van schild of stuk lopen. Als alle figuren geheel zichtbaar zijn op het schild dan spreekt men niet van bezaaid maar vermeldt men het aantal stukken, bijvoorbeeld “twaalf rode blokjes”.
Bijl: Slaggereedschap of slagwapen. Werd als gereedschap in verschillende ambachten gebruikt en de verschijningsvorm kan daarom verschillen naar gelang het doel waarvoor hij gebruikt werd maar ook naar gelang de regio en de periode. Het bijlijzer (blad), de kop met scherpe snede, kan in vorm variëren. Dit geldt ook voor vorm en lengte van de steel en de wijze waarop deze aan het bijlijzer bevestigd is. Zo mogelijk moet het soort aangegeven worden. Ook moet vermeld worden wanneer de bijl ongesteeld is. Variaties in vorm naar wijze van toepassing, tijd en plaats gelden ook voor de bijl als slagwapen. Een bijzondere vorm hiervan is de strijdbijl.
Bilhamer: Een hamer welke aan beide zijden in een lange mesvormige beitel uitloopt. Deze wordt gebruikt door de molenaar bij het billen. Billen is groeven aanbrengen op de maalvlakte van een molensteen. De hamer staat rechtop in het schild met de steel omlaag. Hij wordt gesteeld genoemd als de steel van een andere kleur is.
Binnenzoom: Een herautstuk met de vorm van een schildzoom, maar half zo breed, door een ruimte gelijk aan zijn eigen breedte van de schildrand gescheiden en daardoor losstaand in het schild. Als hij verder van de schildrand verwijderd is en dus kleiner is dan normaal, wordt hij een soort zelfstandig schild, ook wel streepschild genoemd.
Bisschopsstaf: Waardigheidsteken van een bisschop. Een lange staf met gekromd einde. Oorspronkelijk waren deze staven van hout en met ivoor versierd. De veronderstelling dat bisschoppen de kromming van de staf naar buiten dragen en abten naar binnen, blijkt op basis van historisch onderzoek niet houdbaar. Toch heeft dit gebruik in de twintigste eeuw ingang gevonden, omdat men van mening was dat er een historische oorsprong was. In tegenstelling tot de abtsstaf heeft de bisschopsstaf nooit een sluier of zweetdoekje (velum), omdat bisschoppen handschoenen dragen.
Blaasbalg: Zeer oud blaaswerktuig bestaande uit een leren zak met twee houten zijwanden. Bij het uiteengaan van de wanden stroomt lucht in de zak, die bij het naar elkaar toe bewegen er weer uit wordt geperst. De blaasbalg wordt voornamelijk gebruikt om vuur aan te blazen. Hij staat standaard recht omhoog, andere standen moeten vermeld worden.
Bladeren: Het blad is een natuurlijke wapenfiguur, onderdeel van een plant of boom. Als het zelfstandig voorkomt staat het rechtop in het schild met de steel naar beneden. Als bladeren anders geplaatst zijn moet dit aangeven worden. Men moet in wapens zo mogelijk de soort aangeven. Als de nerven van het blad anders gekleurd zijn noemt men dat geaderd. Zie voor bladeren in het totaaloverzicht achter in deze uitgaven.
Bladerkroon: Ook burgerkroon of fleuronkroon genoemd. Een sierkroon zonder betekenis van rang of waardigheid, met name in de 17de, 18de en begin 19de eeuw gebruikt als schilddekking van niet-adellijke personen. Heeft op de hoofdband vijf of ook wel drie zichtbare bladeren, al dan niet gescheiden door vier resp. twee parels op punten. Bladerkronen worden zowel in het schild als op het schild geplaatst. Indien geplaatst op een helm worden ze helmkronen genoemd.
Bliksemschicht: Elektrische ontlading tijdens onweer. De heraldiek kent de bliksemschicht in antieke en moderne vorm. De antieke bliksemschicht wordt voorgesteld als een vlammenbundel, waaruit soms stralen met pijlpunten schieten. De moderne bliksemschicht of “bliksemstraal” heeft een zigzagvorm en is voorzien van een pijlpunt.
Bloemen: In de heraldiek komen vele soorten bloemen als natuurlijk wapenfiguur voor. De soort moet zo mogelijk vermeld worden. Bloemen kunnen gesteeld en gebladerd zijn. Als de kleur van een bloem anders is dan die van de plant of de steel, dan spreekt men van gebloemd. Wanneer het hart van de bloem een andere kleur heeft dan de bloem zelf, dan spreekt men van geknopt. Spruiten er puntige blaadjes tussen de bloembladeren uit van een andere kleur, dan spreekt men van gepunt. Sommige bloemen, zoals de roos en de lelie hebben een eigen heraldische vorm die niet of weinig lijkt op de natuurlijke. Zie voor een totaaloverzicht achter in deze uitgave.
Boei: Hand- of voetboei. IJzeren staaf die men aanbrengt om de polsen of enkels van een gevangene. In de heraldiek wordt de boei meestal voorgesteld als een sluitblok in de vorm van een dwars gelegde staaf met daaraan bevestigd twee halfcirkelvormige ijzers, de rechter aan de bovenkant en de linker aan de onderkant van de staaf. Ook enkele boeien, dus voor één arm, komen voor.
Bok: Geitenbok. Mannelijk exemplaar van de geitensoort. Deze heeft iets grotere hoorns dan de geit. Wordt zowel klimmend, springend, gaand als staand afgebeeld en is een veel voorkomende figuur in de heraldiek. In sommige heraldische handboeken staat dat de geit een sik heeft en de bok niet. Zowel biologisch als heraldisch blijkt deze stelling niet houdbaar.
Bokkenkop: Deze wordt van terzijde afgebeeld met afgesneden hals en heeft iets grotere hoorns dan de geit. Indien de kop van de voorzijde is afgebeeld, spreekt men van een aanziende bokkenkop. Bij afbeelding van de kop van de geitensoort is in de heraldiek bijna altijd sprake van een bokkenkop en maar zelden van een geitenkop. Zie verder onder bok.
Bont: Heraldisch bontwerk, dat behoort tot de heraldische kleuren. Het bestaat uit schubvormige in rijen geplaatste en dakpansgewijs over elkaar liggende stukjes bont, die het hele schild bedekken. Soms zijn de afzonderlijke stukjes bont beladen met eekhoornstaartjes. Zijn op die schubben hermelijnstaartjes getekend, dan heet het hermelijnbont. Bont komt vooral in Duitse wapens voor.
- Na-Bontvair.jpg
Bontvair: Variëteit van vair, waarbij de klokjes afwisselend gekleurd zijn met in totaal twee kleuren en twee metalen. Bijvoorbeeld zwart, zilver, rood en goud. Hierdoor ontstaat een bont geheel. Bontvair komt vooral in Engelse wapens voor.
Bontwerk: In de Middeleeuwen werden pelzen wel gebruikt om bepaalde kleuren op een schild weer te geven. Met de kleuren in strikte zin en de metalen hoort het bont bontwerk tot de heraldische kleuren. Het bontwerk valt in de heraldiek te onderscheiden in drie groepen: bont, hermelijn en vair. Bontwerk kan het gehele schild bedekken of in delen in een wapen voorkomen. Bontwerk is samengesteld uit kleur en metaal en houdt zich daarom niet aan de kleurregel.
Boog: Schietwerktuig, bestaande uit een elastische staaf (schacht) waaraan de uiteinden door het trekken aan een snaar (pees) naar elkaar toe bewogen worden. De spanning die hierdoor ontstaat wordt gebruikt om een projectiel weg te schieten. In de heraldiek worden twee typen onderscheiden: de handboog en de kruisboog.
Boom: Groot gewas met houtige stam. In wapens komen verschillende soorten bomen voor. De soort moet zo mogelijk aangegeven worden. Als de kleur onvermeld is wordt verondersteld dat de boom groen is. Wanneer de stam en de bladeren natuurlijk weergegeven zijn, wordt het een boom van natuurlijke kleur genoemd. Bomen kunnen gebladerd, dor of uitgerukt zijn. Uitgerukt betekent dat de wortels duidelijk zichtbaar zijn, niet te verwarren met boven de grond liggende wortels. Voorts kunnen zij bevrucht zijn, wanneer de vruchten duidelijk zichtbaar zijn; gesnoeid, wanneer de takken zo weggehakt zijn, dat alleen nog maar de stompen te zien zijn; geplant, wanneer zij niet los in het schild staan, maar uit een grond oprijzen. Bomen kunnen ook op losse grond voorkomen. Soms is de boom dubbel gekruind of zelfs drievoudig gekruind, de bladeren zijn dan scherp in twee of drie boven elkaar geplaatste lagen gescheiden, zodat in de tussenruimten de stam of de takken duidelijk te zien zijn. Men treft in wapens soms een groep bomen (bosjes) aan, wat dan nauwkeurig beschreven moet worden. Ook delen van bomen komen in wapens voor: boomstronk, knoestige stam, knoestige stok, tak.
Boon: Zaad van een peulvrucht. Deze wordt standaard met de rug naar beneden, dus liggend afgebeeld. Is de rug naar boven gericht dan is hij omgekeerd. Staat de rug naar de linkerkant dan is hij gewend, en naar de rechterkant omgewend. De plant van de boon wordt bonenstengel genoemd, deze kan zich rond een bonenstaak winden.
Borstbeeld: Ook buste genoemd. Bovenhelft van een menselijk lichaam, ter hoogte van de borst afgesneden, geplaatst op een sokkel. Vermeld moet worden of het van een man of een vrouw is. Komt in het schild en als helmteken voor. Als de stompen van armen nog zichtbaar zijn, heet dat met afgehouwen armen. Als de armen geheel zichtbaar zijn spreekt men, afhankelijk van de plaatsing, van een halve of een uitkomende man of vrouw.
Brakhond: Oud-Hollandse jachthond. De brakken vormen een groep hondenrassen, ook wel lopende honden of drijfhonden genoemd. In de heraldiek is er een eigen vorm aan gegeven die zich kenmerkt als een vrij krachtige hond met hangende oren en vaak een uithangende tong. De brak wordt meestal stappend (gaand) afgebeeld. Zie ook brakskop en hond.
Brug: Bouwwerk. Verbinding over water of over een diepte. Deze loopt over de hele breedte van het schild, van schildrand tot schildrand. Er komen verschillende typen bruggen voor. De vorm moet dan ook nauwkeurig beschreven worden: aantal bogen, leuningen, gemetseld, enkelvoudige of dubbele ophaalbrug, enz.
Bruin: Bruin is een oneigenlijke heraldische kleur, wordt vooral gebruikt in objecten die deze kleur van nature hebben (sommige dieren, stammen, schepen etc.). Het is dan ook beter van ‘natuurlijke kleur’ te spreken. Daarmee is de hiervoor wel gebruikte arcering (verticale lijnen gaande over schuine lijnen) eigenlijk overbodig.
Burcht: Bouwwerk dat in de heraldiek als een ronde toren met kantelen wordt voorgesteld. Als burchten geen deur hebben en men dus door de opening het veld ziet, heten zij geopend. Gesloten zijn ze als die opening van een andere kleur is dan het veld. Men spreekt over verlicht als de vensters of schietgaten een andere kleur hebben; gedekt wanneer zij een puntig dak hebben; gevaand als er een vlaggetje op de top staat; gevoegd of gemetseld wanneer het metselwerk duidelijk zichtbaar is. Er zijn ook burchten met meer verdiepingen en kleinere hangtorentjes, dit moet dan steeds vermeld worden. Zie ook kasteel.